Landelijk
Hervorming lokaal belastinggebied.
In het hoofdlijnenakkoord, zoals deze door de verschillende formerende partijen is gepresenteerd in mei 2024, zijn ook een aantal maatregelen opgenomen die betrekking hebben op lokale belastingen. Hieronder hebben we enkele maatregelen uitgelicht.
Planbatenheffing of vergelijkbaar systeem
Ten behoeve van de aanpak van de volkshuisvesting en woningnood wordt erop ingezet dat gemeenten een planbatenheffing kunnen gaan invoeren. De planbatenheffing ziet op een belasting voor onbebouwde grond met een woningfunctie. Hierbij wordt waarschijnlijk de bestemmingsplanwijziging belast voor de eigenaar, waarbij de gemeente een gemaximeerde mogelijkheid krijgt om hiertoe planbatenheffing te innen.
Hoewel de exacte kaders voor deze heffing nog niet bekend zijn, is een aandachtspunt dat gemeenten die een dergelijke planbatenheffing gaan invoeren moeten bekijken hoe de baten en toerekening van lasten van de grondexploitatie verloopt.
De opbrengsten van deze heffing zijn beklemd en dienen volledig te worden aangewend voor de bereikbaarheid van de wijk en het bouwen van betaalbare huur- en koopwoningen.
Amendement Omtzigt
De Gemeentewet maakt voor de OZB onderscheid tussen woningen en niet-woningen. Eigenaren van woningen worden in de OZB-eigenarenheffing betrokken, de gebruikers van woningen betalen geen OZB en de eigenaren en gebruikers van niet-woningen betalen respectievelijk de OZB eigenaren niet-woning en gebruikersheffing niet-woning. Beide tarieven voor niet-woningen zijn hoger dan het eigenarentarief voor woningen. Sportvelden, dorpshuizen, sportkantines, dorps- en buurthuizen worden voor de OZB aangemerkt als niet-woning en worden dienovereenkomstig in de belastingheffing betrokken. Een aantal gemeenten compenseert buiten de belastingheffing om de OZB geheel of gedeeltelijk of overweegt dit te doen.
In het Belastingplan 2019 is het zogenaamde amendement Omtzigt opgenomen waardoor artikel 220f van de Gemeentewet per 1 januari 2019 is gewijzigd in die zin dat voor - nader door de gemeente te bepalen - sociaal behartigende instellingen niet de hoge niet-woning tarieven kunnen gelden, maar het woningtarief. In de OZB-verordening van een gemeente kan (het amendement biedt de mogelijkheid om dit te doen, het is niet verplicht) een bepaling opgenomen worden strekkende tot het toepassen van het woningtarief voor nader te bepalen onroerende zaken. De toelichting op het amendement en de wettekst zijn op onderdelen tegenstrijdig en niet duidelijk. Het GBTwente volgt samen met Twenterand de ontwikkelingen en zolang er geen duidelijkheid is, is het advies vooralsnog geen gebruik te maken van de wetswijziging.
Op 30 november 2020 heeft minister Ollongren van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomst van het gesprek met de VNG over de toepassing van artikel 220f Gemeentewet (amendement Omtzigt). De minister schrijft in een brief aan de Tweede Kamer dat deze wettelijke bepaling voor gemeenten niet toepasbaar is. Om de bedoeling van de bepaling wel mogelijk te maken kan onderzocht worden hoe de gedachte achter de wettelijke bepaling het beste uitgevoerd kan worden. De minister is bereid om dit onderzoek op te starten. Dit onderzoek kan leiden tot een aanpassing van artikel 220f Gemeentewet (of een alternatieve bepaling of instrument die het doel beter bereikt). De keuze hiertoe is voorbehouden aan een nieuw kabinet. Op 30 mei 2022 heeft minister Bruins Slot (BZK) in een brief aan de Tweede Kamer geschreven dat een lager ozb-tarief voor sportaccommodaties, dorpshuizen en andere sociaal belang behartigende instellingen moeilijk is te realiseren via een wettelijke regeling. Uit overleg met gemeenten is geconstateerd dat er bij deze fiscale mogelijkheid zwaarwegende praktische uitvoerings- en toepassingsvraagstukken spelen, met betrekking tot de afbakening, die niet eenvoudig op te lossen zijn. Daarom gaf de minister destijds opdracht tot een extern onderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat geen van de onderzochte aanpassingen van/of alternatieven voor de regeling leidt tot een volledig bevredigende oplossing voor de uitvoerings- en toepassingsvraagstukken. En dat gemeenten aangaven dat ze de regeling overbodig vinden, omdat ze al over voldoende instrumenten beschikken om te regelen wat artikel 220f lid 2 Gemeentewet mogelijk maakt. De minister van BZK heeft destijds in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat het onderwerp controversieel is verklaard. De Tweede Kamer is nu aan zet.
Het GBTwente volgt de ontwikkelingen en zolang er geen duidelijkheid is, is het advies van het GBTwente om vooralsnog geen gebruik te maken van de wetswijziging.
Waterzorgheffing
Wateroverlast en verdroging vragen steeds meer maatregelen in de publieke ruimte. Meer percelen kunnen in de heffing worden betrokken, want van de maatregelen in de publieke ruimte heeft iedereen profijt. De huidige verordening Rioolheffing (model VNG) dekt dan niet meer de lading
Het schept een beeld van een belasting voor een buizenstelsel. Bij belastingplichtigen die daar niet op zijn aangesloten roept dat weerstand op. De gemeentelijke watertaken omvatten een breed palet. Zorgplichten voor afval-, hemel- en grondwater hebben een centrale plaats in de ordening van de publieke ruimte. Gemeenten moeten maatregelen nemen om wateroverlast en -schade te voorkomen. Denk aan het onderhoud van bermen en slootkanten om overtollig water af te voeren, zodat er over een droge weg kan worden gereden. Iedereen heeft daar profijt van. De VNG heeft hiervoor een nieuw modelverordening Riool- en Waterzorgheffing opgesteld. Bij invoering is een zorgvuldige communicatie en belangenafweging naar nieuwe belastingplichtigen van belang. Bijvoorbeeld cultuurgronden en natuurterreinen dragen nu veelal nog niet bij in de kosten van de gemeentelijke watertaken.
Jurisprudentie Hoge Raad procesrecht Wet WOZ
Op 12 juli 2024 heeft de Hoge Raad beslist dat in belastingzaken het lagere tarief voor proceskosten voor rechtsbijstand in bezwaar (€ 310 per procespunt) buiten toepassing moet blijven vanwege mogelijk discriminerend onderscheid met andere bestuursrechtelijke zaken waarvoor het hogere tarief geldt (€ 624).
Eerder dit jaar concludeerde advocaat-generaal mr. R.J. Koopman dat het lagere tarief goed onderbouwd is en geen motiverings- of zorgvuldigheidsfouten bevat. Koopman vindt dat belastingzaken echter vergelijkbaar zijn met andere bestuursrechtelijke zaken waarvoor het hogere tarief geldt, en dat er geen objectieve rechtvaardiging is voor het tariefverschil. De besluitgever (van het Besluit proceskosten bestuursrecht) heeft de werkelijke kosten in andere bestuursrechtelijke zaken niet voldoende onderzocht om dit tariefverschil te rechtvaardigen. Koopman concludeert dat het tariefverschil in strijd is met het discriminatieverbod.
De Hoge Raad volgt de conclusie van de advocaat-generaal in zoverre dat hij beslist dat in deze specifieke zaak bij gebrek aan informatie niet kan worden beoordeeld of de gemiddelde kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase in alle andere bestuursrechtelijke in relevante mate afwijken van de gemiddelde kosten daarvan in belastingzaken. Er kan dus niet beoordeeld worden of het tariefverschil in strijd is met het discriminatieverbod, maar dit valt niet uit te sluiten. De Hoge Raad acht het daarom aangewezen dat de verwijzingsrechter de regeling in zoverre buiten toepassing laat. In feite nodigt de Hoge Raad met zijn arrest de besluitgever van het Besluit proceskosten bestuursrecht uit om de gemiddelde kosten in andere bestuursrechtelijke zaken dan belastingzaken te onderzoeken. Als uit dit onderzoek een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het tariefverschil blijkt, is het lagere tarief voor belastingzaken niet in strijd met het discriminatieverbod (en kan het weer worden toegepast). Inmiddels zijn de ministeries van Justitie en Veiligheid (besluitgever) en Financiën verzocht om zo spoedig mogelijk werk te maken van een dergelijk onderzoek.
We hebben daarom in 2024 te maken met de realiteit dat het lagere tarief buiten toepassing moet blijven in belastingzaken. Voor procedures waarbij in de bezwaarfase rechtsbijstand door een gemachtigde wordt/is verleend wordt door de VNG het volgende geadviseerd:
• Voor lopende bezwaarprocedures wordt geadviseerd deze aan te houden tot in ieder geval Prinsjesdag, als het Belastingplan 2025 wordt gepresenteerd en mogelijke reparaties worden voorgesteld.
• Voor recent afgehandelde bezwaarprocedures waarvan de beroepstermijn nog niet is verstreken wordt geadviseerd de proceskostenvergoeding met spoed aan te vullen tot het hogere bedrag. Dit ter voorkoming van beroepsprocedures die alleen vanwege de hoogte van de proceskostenvergoeding worden ingesteld.
• Voor lopende beroepsprocedures die alleen zijn ingesteld vanwege de hoogte van de proceskostenvergoeding (bijvoorbeeld vanwege de eerdere conclusie van de advocaat-generaal) wordt geadviseerd de proceskostenvergoeding met spoed aan te vullen tot het hogere bedrag. Dit om ervoor te zorgen dat er geen belang meer is om verder te procederen.
Inmiddels i het Belastingplan 2025 gepresenteerd. Het Kabinet heeft voorgesteld om de factor van 0,25 uit artikel 30a van de Wet WOZ aan te passen naar 0,125. Dit wordt gezien als een reparatie die volgt op het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024.
Door deze aanpassing van de factor komt de proceskostenvergoeding in WOZ-zaken weer op het niveau dat de wetgever voor ogen had per 1 januari 2024. Immers, gemeenten moeten in WOZ-zaken bij de berekening van de proceskostenvergoeding uitgaan van het hoge bedrag van € 624, maar omdat daar nu een lagere factor op los wordt gelaten blijft het bedrag onder aan de streep nagenoeg gelijk aan het niveau dat gold per 1 januari 2024.
Dit voorstel moet nog wel beoordeeld worden door Raad van State, Tweede Kamer en Eerste Kamer. Bij akkoord treedt de wijziging in werking per 1 januari 2025. Zonder overgangsrecht en dus met onmiddellijke werking. In komende maanden geeft de Raad van State advies en wordt het in de Tweede Kamer behandeld. De Eerste Kamer beslist ergens in december 2024.
Wetsvoorstel versterking waarborgfunctie Awb
De Wet versterking waarborgfunctie Awb is een wetsvoorstel dat beoogt de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan te passen. Het doel van deze aanpassing is om de overheid te stimuleren besluiten voor burgers begrijpelijker te maken, zich bij de uitvoering van taken meer in de burger te verplaatsen en zich minder formeel op te stellen. Kortom, het beoogt een meer empathische en toegankelijke benadering van de burger in procedures van besluitvorming en rechtsbescherming. Twee onderdelen uit het wetsvoorstel springen er qua gevolgen uit nl.:
1. Volledige heroverweging bestreden besluit.
2. Verplichte afdoenings-overleg bij ieder bezwaar.
Dit betekent dat we in (WOZ)bezwaar niet alleen de aangedragen bezwaargronden moeten beoordelen maar altijd alle kenmerken en referenties kenbaar moeten heroverwegen. Daarbij moeten we altijd in overleg met belanghebbende en met mede-belanghebbenden zoals mede-eigenaren en (ver)huurders over de afhandeling van het bezwaar. Ook als het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. Dit zal meer capaciteit vragen.
De VNG staat achter dit doel maar vreest voor meer juridisering en plaatst vraagtekens bij de uitvoerbaarheid. Het wetsvoorstel bevat te veel open normen. Het gevaar bestaat dat rechters hierover duidelijkheid moeten geven, terwijl het maken van duidelijke en uitvoerbare wetgeving nu juist een taak van de wetgever is.
Een aantal wijzigingen in het wetsvoorstel, zoals begrijpelijke motivering, de toepassing van het evenredigheidsbeginsel en passend contact, zijn ook nu al belangrijke noties voor gemeenten bij het nemen van besluiten en dienstverlening aan burgers en bedrijven. De rechtspraak versterkt de aandacht hiervoor. De VNG geeft er de voorkeur aan deze cultuurverandering te versterken in plaats van een vergaande formele juridische verankering.
Verder wijst de VNG op de grote consequenties voor de huidige, van de Awb afwijkende, regimes in bijzondere wetten zoals de Invorderingswet (voor gemeentelijke belastingen) en de wetgeving in het fysiek domein. Bij gemeentelijke belastingen, zoals de OZB, zullen vooral de no-cure-no-paybureaus voordeel hebben van dit wetsvoorstel. In het fysiek domein wordt het moeilijker en tijdrovender om een besluit te kunnen nemen, bijvoorbeeld over woningbouw en stedelijke infrastructurele ontwikkelingen. De VNG wil daarom de afwijkende regimes gehandhaafd zien.
De VNG heeft het ministerie van BZK op 31 juli een consultatiereactie op het wetsvoorstel gestuurd.
Tweejaarlijkse herwaardering Wet WOZ
De gemeenten Katwijk en Gouda hebben een motie ingediend bij de VNG om in nauwe samenspraak met de uitvoering, vertegenwoordigd door de LVLB (Landelijke Verenigingen voor Lokale Belastingen) en in afstemming met de betrokken ministeries op korte termijn een onderzoek te starten naar de mogelijkheden van een tweejaarlijkse
herwaardering waarbij ook betrokken wordt wat de gevolgen zijn voor andere belastingen of instrumenten waarvoor de WOZ-waarde wordt benut. Op de ledenvergadering van de VNG is de motie met ruim 90% aangenomen. De VNG is druk bezig om uitwerking van deze motie op te pakken. Het idee is om eerst een onderzoek te laten uitvoeren naar de mogelijkheden en knelpunten van een tweejaarlijkse herwaardering en om het bredere gebruik van de WOZ-waarde goed in kaart te brengen. Voor ons als uitvoerders is het van groot belang om de gevolgen van het bredere gebruik voor onze gemeenten en samenwerkingsorganisaties, zoals bijvoorbeeld de daarmee gemoeide capaciteit en kosten in kaart te brengen. De VNG heeft het voornemen om een stuurgroep in te stellen met een vertegenwoordiging vanuit de LVLB. De directeur van GBTwente heeft zitting in het bestuur van deze landelijke vereniging en is vanuit de vereniging aangewezen als deelnemer in de VNG-stuurgroep. We volgen de ontwikkelingen op de voet.
Lokaal
Ontwikkeling tarieven
De tarieven voor de riool- en afvalstoffenheffingen worden geraamd op basis van het uitgangspunt dat zoveel mogelijk wordt gestreefd naar 100% kostendekking.
Overzicht op hoofdlijnen van de diverse heffingen
Gemeenten zijn beperkt in de soorten belastingen die ze mogen heffen. Deze zijn limitatief opgesomd in de wet.
Naast belastingen, heft de gemeente rechten en leges voor individuele dienstverlening aan haar burgers. De tarieven van deze rechten en leges dienen zodanig vastgesteld te worden dat de geraamde opbrengsten de geraamde kosten voor het verlenen van de diensten niet overschrijden. De opbrengst van deze zogeheten gebonden heffingen dient alleen ter bestrijding van de kosten die de gemeente voor de betreffende dienstverlening maakt. De opbrengsten van de belastingen en overige heffingen worden in beginsel alleen aangepast aan de inflatiecorrectie. Deze bedraagt voor 2025 2,5%.
De gemeente is vrij in de besteding van de opbrengst van de ongebonden heffingen (algemene belastingen). De gemeentelijke belastingen en retributies die in 2025 in de gemeente Twenterand worden geheven zijn:
Ongebonden belastingen
Forensenbelasting
Op grond van artikel 223 van de Gemeentewet kunnen gemeenten forensenbelasting heffen. De forensenbelasting is een algemeen dekkingsmiddel. Met de forensenbelasting kunnen gemeenten de kosten van bepaalde voorzieningen ook verhalen op mensen die niet in de gemeente wonen, maar wel gebruik maken van de voorziening. De forensenbelasting wordt door Nederlandse gemeenten alleen geheven van mensen die meer dan 90 dagen een gemeubileerde woning ter beschikking houden.
Toeristenbelasting
Op grond van artikel 224 van de Gemeentewet kunnen gemeenten Toeristenbelasting heffen voor overnachtingen van personen binnen de gemeente die niet als ingezetene in de gemeente zijn ingeschreven. Voor zover de belasting wordt geheven van degene die gelegenheid tot verblijf biedt, is deze bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.
De doelstelling is hetzelfde als bij forensenbelasting, namelijk dat de kosten van bepaalde voorzieningen worden omgeslagen naar personen die er wel gebruik van maken, maar niet in de gemeente wonen.
Onroerendezaakbelastingen
Op basis van artikel 220 van de Gemeentewet kunnen gemeenten onroerendezaakbelastingen (OZB) heffen. De OZB is een algemene belasting, er is geen relatie tussen de heffing en bepaalde taken van de gemeente. De opbrengst is onderdeel van de algemene middelen.
De OZB is een tijdstipbelasting. Dit betekent dat voor het bepalen van de belastingplicht de situatie per 1 januari van het belastingjaar geldt. Veranderingen in de loop van het jaar, bijvoorbeeld de verkoop van een huis, worden meegenomen in het volgende belastingjaar.
Belastingplichtige
- eigenaren van woningen;
- eigenaren van niet-woningen;
- gebruikers van niet-woningen.
Indien iemand zowel eigenaar als gebruiker is van een niet-woning, dan betaalt hij of zij beide belastingen.
Grondslag onroerendezaakbelastingen
De grondslag voor de berekening van de OZB is de WOZ-waarde van de onroerende zaak. Deze wordt jaarlijks opnieuw bepaald. Het tarief van de OZB wordt uitgedrukt in een percentage van de WOZ-waarde. Voor iedere groep belastingplichtigen wordt een afzonderlijk tarief vastgesteld. De hoogte van het tarief leidt tot de opbrengst die met de begroting is vastgesteld. De beoogde opbrengst van de OZB per belastingplicht wordt eerst vastgesteld. Vervolgens wordt op basis van de totale WOZ-waarde van de belastingplicht het OZB-tarief berekend. De ontwikkeling van het OZB-tarief is dus naast de ontwikkeling van de OZB-opbrengst afhankelijk van de ontwikkeling van de vastgoedmarkt. Als de gemiddelde waarde op de vastgoedmarkt stijgt, leidt dit tot een neerwaartse bijstelling van het OZB-tarief. Anders zou de OZB-opbrengst evenredig meestijgen. Andersom geldt hetzelfde. Een negatieve waardeontwikkeling van de vastgoedmarkt leidt tot een verhoging van het OZB-tarief, om te voorkomen dat de OZB opbrengst daalt.
De tariefaanpassing op basis van de ontwikkeling van de vastgoedmarkt heeft voor de gemiddelde eigenaar en gebruiker geen effect op de hoogte van de OZB-heffing. Immers, een gemiddeld vastgoedobject volgt de ontwikkeling op de vastgoedmarkt.
Gebonden belastingen
Afvalstoffenheffing
De wettelijke basis voor het heffen van afvalstoffenheffing is geregeld in artikel 15.33 van de Wet Milieubeheer.
Op basis van de Wet Milieubeheer heeft de gemeente de wettelijke taak om zorg te dragen voor de inzameling van afvalstoffen die afkomstig zijn van particuliere huishoudens. De inzameling van afval wordt sinds 2002 uitgevoerd door ROVA. De kosten van de inzameling en verwerking van afvalstoffen wordt betaald uit de afvalstoffenheffing.
Belastingplichtige
Inwoners zijn verplicht afvalstoffenheffing te betalen, ook als zij geen afval voor inzameling aanbieden. De heffing wordt geheven van de gebruiker van een perceel waarvoor de gemeente een wettelijke plicht tot inzameling heeft en de inzamelverplichting ook nakomt.
Grondslag
De grondslag voor de berekening van afvalstoffenheffing is niet wettelijk vastgelegd. De gemeente is in principe vrij deze grondslag zelf te bepalen. De gemeente Twenterand hanteert als grondslag een vast bedrag plus een opslag op basis van het aantal aanbiedingen.
Uit onderstaand overzicht blijkt dat veruit het grootste deel van de gemeentelijke kosten komt van het taakveld afval (€3.249.050). De kosten zitten vooral in het daadwerkelijk inzamelen en verwerken van het huishoudelijke afval en de kosten voor de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing. Daarnaast begroten wij € 470.000 voor overheadkosten. Dit zijn kosten die worden gemaakt door de sturing en ondersteuning van medewerkers in brede zin.
Voor het vastrecht wordt voor 2025 een tarief voorgesteld van €120,84 (€ 115,22 in 2024). Voor de aanbiedingstarieven wordt een tarief voorgesteld van € 13,50 voor een 240 l. restafvalcontainer, € 8,15 voor een 140 l. restafvalcontainer. Deze variabele tarieven zijn niet verhoogd ten opzichte van voorgaand jaar.